Leestijd: ca. minuten
"Wat zonder bewijs kan worden beweerd, kan ook zonder bewijs worden verworpen."
Christopher Hitchens
Het feit dat het enige echte weten deze ervaring op dit moment behelst, betekent niet dat "normale" kennis niet mogelijk is, want anders zou het leven onoverkomelijk moeilijk zijn. Logisch redeneren en de wetenschappelijke methode leveren resultaten op en zijn meestal zinvol.
Wat niet veel zin heeft, tenminste wat mij betreft, is speculatie, vooral metafysische of "spirituele" speculatie. Speculatie is op zijn best een vorm van entertainment, geen waarheid.
"Leven na de dood" of "universeel bewustzijn" - niemand weet of kan weten of deze dingen echt zijn of niet, wat ze me ook vertellen. Ik kan ervoor kiezen deze dingen te geloven. Maar geloof is geen kennis, zelfs geen "relatieve" kennis.
Sommige vormen van inbeelding hebben echter een solide, betrouwbare basis en kunnen daarom goed worden gebruikt in het dagelijks leven, als bron voor voorspellingen of dienen als basis voor het ontwikkelen van technologie. Daarom noemen we dit soort inbeelding "kennis". Er is sprake van betrouwbare kennis als er voldoende bewijs voor is.
Als ik de rekenkundige som van de natuurlijke getallen 5 en 3 beschouw en ik lijk te "weten" dat het 8 is, weet ik dat dan echt? Toch niet op dezelfde manier als het kennen, als het weten van dit moment. Met het kennen van dit moment hoef ik niet na te denken. Bij de rekenkundige bewerking, ook al is die heel kort, moet ik toch even nadenken en mijn geheugen gebruiken. Het is geen direct, onmiddellijk weten.
Veel van de kennis van rekenkundige bewerkingen is impliciet. Het veronderstelt veel wetenschap, waar ik niet meer over nadenk - omdat het zo vertrouwd is geworden. Toen ik een jaar of 5, 6 was, kostte het veel meer moeite en moest ik de som in mijn hoofd natellen. De rekenregels waren toen nog niet volledig geabsorbeerd en moesten nog bewust geraadpleegd worden.
Dit is ook vergelijkbaar met de impliciete kennis van bijvoorbeeld fietsen of zwemmen. Dit zijn activiteiten die we hebben geleerd. Na een tijdje "weet" ons lichaam hoe we dat moeten doen en denken we er niet meer over na.
Het lijkt dus alsof we bepaalde dingen zeker weten, maar in feite komt die kennis nog steeds uit het geheugen, ook al hoeven we er niet meer bewust over na te denken.
Ik kan me van alles inbeelden en me van alles laten aanpraten, maar welke inbeelding, welke bewering is juist en welke niet of minder juist?
Beweringen zijn te vertrouwen als er voldoende bewijs kan worden geleverd voor de juistheid van de bewering. De juistheid van een bewering zal altijd relatief zijn. Absoluut bewijs is niet mogelijk, noch nodig, maar het moet op zijn minst (voorlopig toch) voldoende zijn om effectieve beslissingen te kunnen nemen op basis van de bewering.
De feitelijkheid van zintuiglijke waarneming op zich staat wat mij betreft buiten kijf. De juistheid van de interpretatie van wat wordt waargenomen niet. Misschien is het wel een hallucinatie of een droom. Enig scepticisme is dus op zijn plaats. Natuurlijk kan aan alles worden getwijfeld (behalve aan het feit dat je twijfelt als je twijfelt), zelfs aan directe waarneming (wat leidt tot de positie van "radicaal scepticisme"). Maar in de praktijk doen we dat niet, omdat het niet echt handig zou zijn in het dagelijks leven of in de wetenschappelijke praktijk. Aan de andere kant kun je er ook gewoon naast zitten. Dus tussen het zien van iets en het herkennen, of onder woorden brengen, het uiteindelijk benoemen van wat je ziet, vindt een proces van interpretatie plaats, dat wil zeggen dat het geheugen wordt geraadpleegd en er wordt geprobeerd om een zo goed mogelijke "match" te maken met eerder verworven kennis. De interpretatie kan dan meer of minder effectief zijn. Je denkt dat je een slang ziet, maar in feite is het een stuk touw. Oeps.
Maar als ik iets in mijn wereld zie dat op een appel lijkt en ik heb geen reden om aan te nemen dat ik hallucineer, droom of een fout maak, dan zie ik echt geen probleem om die appel op te eten. Bij directe waarneming is er normaal gesproken geen expliciet bewijs nodig. Dan kan waarneming op zich het bewijs zijn.
Voldoende bewijs kan op de volgende manieren worden verkregen:
Bewijs door logische afleiding. Neem een simpele stelling die kan worden afgeleid door eenvoudige logica (een modus ponens, bijvoorbeeld):
Geen speld tussen te krijgen.
In de formele logica is bewijsbaarheid een automatische afleiding gebaseerd op de correcte uitvoering van een verzameling regels die kunnen worden afgeleid uit de axioma's van het systeem. In de formele logica is bewijsbaarheid dus niet hetzelfde als waarheid. Om iets als waar te karakteriseren moet het gecontroleerd worden met de werkelijkheid. En verder weten we sinds Gödel dat geen enkel formeel systeem volledig kan worden afgeleid uit zijn axioma's. Er zullen altijd proposities zijn die niet waar zijn. Er zullen altijd stellingen zijn die niet bewijsbaar zijn, maar misschien wel waar...
Maar goed, zolang we niet hoeven uit te gaan van een formeel systeem, maar gewoon van ons "gezonde verstand", is een geldige, logische formulering voldoende om iets als kennis te karakteriseren.
Bewijskracht door de wetenschappelijke methode. In de wetenschap wordt meestal de procedure van de "empirische cyclus" gevolgd om tot wetenschappelijke kennis te komen. Deze cyclus wordt toegepast om kennis te verkrijgen uit ervaring, door middel van het construeren van hypotheses en het testen ervan. Dit gebeurt in de natuurwetenschappen, maar ook in de psychologie, vaak door middel van experimenten.
De wetenschappelijke methode is een systematische manier die wetenschappers gebruiken om de wereld om ons heen te onderzoeken en te begrijpen. Het omvat een reeks stappen om bewijs te verzamelen, hypotheses te testen en conclusies te trekken.
Eerst beginnen wetenschappers met observaties of vragen over iets dat ze willen begrijpen. Deze observaties helpen hen een hypothese te vormen, een weloverwogen gok over hoe dingen werken of waarom iets gebeurt.
Vervolgens ontwerpen wetenschappers experimenten of verzamelen ze gegevens om hun hypothesen te testen. Ze controleren de variabelen zorgvuldig om er zeker van te zijn dat hun resultaten betrouwbaar en herhaalbaar zijn.
Door de gegevens te verzamelen en te analyseren, kunnen wetenschappers bepalen of hun hypothese ondersteund wordt of niet. Als de gegevens de hypothese ondersteunen, kunnen wetenschappers het experiment meerdere keren herhalen om de resultaten te bevestigen. Ze kunnen hun bevindingen ook delen met andere wetenschappers via wetenschappelijke tijdschriften of conferenties.
Als de gegevens de hypothese niet ondersteunen, gaan wetenschappers terug naar de tekentafel en herzien ze hun ideeën. Ze kunnen met een nieuwe hypothese komen en nieuwe experimenten opzetten om deze te testen. Dit proces van herzien en verfijnen van hypotheses is een belangrijk onderdeel van de wetenschappelijke methode.
Op deze manier wordt wetenschappelijke kennis verkregen, die voortdurend kan worden aangepast naarmate er nieuwe feiten beschikbaar komen.
Echter:
“[...] zelfs resultaten waarnaar verwezen wordt en die gepubliceerd zijn, kunnen fout zijn. [...] Ik wil benadrukken dat wetenschap niet slechts een verzameling resultaten is die van bovenaf wordt overgeleverd, het is een proces. We kunnen het mis hebben. We maken aannames, hypotheses en gissingen, en dan gaan we uitzoeken of ze werken of niet. En dat is geen fout, dat is een kenmerk. Zo werkt wetenschap.
Theoretisch natuurkundige Sean Carroll
Een voorbeeld van betrouwbare wetenschappelijke kennis is de evolutietheorie. Het bewijs voor het bestaan van evolutie is uitgebreid en komt uit verschillende wetenschappelijke disciplines. Hier zijn enkele belangrijke bewijzen:
Fossielen: Het fossielenbestand biedt een schat aan bewijs voor evolutie. Fossielen tonen het bestaan van vele uitgestorven soorten aan en bieden een overzicht van overgangsvormen die verschillende groepen organismen met elkaar verbinden. De ontdekking van overgangsfossielen zoals Archaeopteryx, die kenmerken vertoont van zowel reptielen als vogels, ondersteunt bijvoorbeeld het idee van de evolutie van vogels uit reptielenvoorouders.
Vergelijkende anatomie: Vergelijkende anatomie bestudeert de overeenkomsten en verschillen in de structuren van verschillende organismen. De evolutietheorie voorspelt dat soorten met een gemeenschappelijke voorouder vergelijkbare structuren zullen hebben. Homologe structuren, zoals de pentadactyle ledematen (ledematen met vijf vingers) bij mensen, katten, walvissen en vleermuizen, leveren het bewijs van een gemeenschappelijke voorouder.
Embryologie:. Embryologie, de studie van embryonale ontwikkeling, onthult overeenkomsten in vroege ontwikkelingsstadia bij verschillende soorten. De embryo's van vissen, reptielen, vogels en zoogdieren vertonen bijvoorbeeld vergelijkbare kenmerken tijdens de vroege ontwikkeling, zoals kieuwspleten en staarten. Deze overeenkomsten wijzen op een gedeelde evolutionaire geschiedenis.
Moleculaire biologie: Moleculaire biologie levert overtuigend bewijs voor evolutie. DNA-sequenties stellen wetenschappers in staat om genetische informatie van verschillende soorten te vergelijken. Hoe nauwer verwant twee soorten zijn, hoe meer hun DNA-sequenties op elkaar lijken. Door DNA te analyseren hebben onderzoekers gedeelde genetische sequenties en overervingspatronen geïdentificeerd die het idee van gemeenschappelijke afstamming ondersteunen.
Biogeografie: De verspreiding van soorten over verschillende geografische gebieden ondersteunt het concept van evolutie. Het bestaan van nauw verwante soorten op nabijgelegen eilanden of verschillende continenten suggereert dat ze zijn geëvolueerd uit een gemeenschappelijke voorouder en vervolgens uit elkaar groeiden als gevolg van geografische isolatie.
Waarneembaar bewijs: Wetenschappers hebben waargenomen dat evolutie in real time plaatsvond. De evolutie van antibioticaresistentie bij bacteriën is bijvoorbeeld goed gedocumenteerd. Als reactie op het gebruik van antibiotica kunnen bacteriën genetische veranderingen ondergaan die hen in staat stellen om te overleven en zich voort te planten, wat leidt tot het ontstaan van resistente stammen.
Dit zijn slechts enkele voorbeelden van het bewijs dat het bestaan van evolutie ondersteunt. Het cumulatieve bewijs uit verschillende studiegebieden vormt een solide basis voor de evolutietheorie, die breed wordt geaccepteerd in de wetenschappelijke gemeenschap.
Een ander voorbeeld is het Standaard Model van de deeltjesfysica. Het Standaard Model beschrijft de kleinste deeltjes in ons universum en de natuurkrachten die erop inwerken. De nauwkeurigheid en dus het succes van deze theorie is verbazingwekkend. De voorspelling van de theorie voor de gemeten waarde van de fijnstructuurconstante heeft bijvoorbeeld een nauwkeurigheid van 1 op 109 ! Tegelijkertijd zijn natuurkundigen er vrij zeker van dat deze theorie niet volledig is of kan zijn, omdat bepaalde verschijnselen in de deeltjesfysica er niet door verklaard kunnen worden.
Een echte wetenschappelijke theorie is dus niet "zomaar een theorie". Theorieën zoals de evolutietheorie en het Standaard Model hebben inmiddels de status van feit verdiend en worden beschouwd als uiterst betrouwbare kennis. Hetzelfde kan niet gezegd worden van bijvoorbeeld "creationisme". Dit is duidelijk geen wetenschap, geen kennis, maar een religieus geloof, waar geen enkel bewijs voor bestaat!
We zullen later echter zien dat wetenschappers ook maar mensen zijn en dus vatbaar voor vooroordelen en net zo goed slachtoffer kunnen zijn van volledig illusoire (en onbewuste) inbeelding.
Hoe dan ook, zolang we onze vragen en dus onze antwoorden praktisch en pragmatisch houden, is er meestal geen probleem. Problemen ontstaan pas als er doorgevraagd wordt. Je kunt immers altijd verder vragen. Tot men de grenzen van de kennis bereikt. Voorbij deze grens is er geen bewijsbaar antwoord meer mogelijk. Bij het beantwoorden van ultieme vragen stopt rationeel redeneren. We bevinden ons dan op het terrein van religie, van geloof. Sommigen zullen zeggen dat dit de vragen zijn die er echt toe doen. Anderen zullen hun schouders ophalen.
Antwoorden op ultieme vragen, waarvan wordt aangenomen dat ze definitief zijn, zijn er legio, maar zullen altijd slechts hypotheses zijn en blijven en zijn daarom, als ze worden geloofd, een vorm van zelfbedrog.
Met andere woorden, zodra antwoorden op ultieme vragen worden gevonden en die antwoorden als waarheid worden geaccepteerd, verdwijnt kennis en ontstaat geloof.
Verschillende ultieme vragen en hun "antwoorden" zullen later worden onderzocht.