Reading time: ca. minutes


In de spiegel

 

9. Het afgescheiden zelf

Het geloof in een vast, onveranderlijk centraal punt in onze ervaring, afgescheiden van de rest van onze ervaring is misschien wel het meest wijdverspreide en diepgewortelde geloof.

Dit geloof ontstaat op zeer jonge leeftijd, meestal door identificatie met een spiegelbeeld en/of door identificatie met andere lichamen van andere kinderen en volwassenen, aangemoedigd door ouders en verzorgers.


De kleine Emma gelooft dus geleidelijk door zachte indoctrinatie dat het beeld in de spiegel een beeld van haar is, inclusief een hoofd dat ingebeeld wordt op de plaats waar voorheen alleen haar waarnemingen zich manifesteerden. En ze leert dat ze zelf in dat hoofd zit en dat ze door de ogen in dat hoofd naar buiten kijkt en dat haar ervaringen zich dus buiten haar afspelen (analoog werkt dit voor een blind kind net zo goed via het gehoor).

Als kind merk je dat gedachten en gevoelens zich alleen kenbaar maken in de buurt van dit lichaam, mijn lichaam. Het is niet mogelijk om andermans gedachten waar te nemen. Je kunt niet voelen wat een ander voelt. Je kunt je gedachten verborgen houden. Er lijkt dus een soort privésfeer te zijn waarin gedachten en gevoelens zich afspelen. Dit geeft ons het gevoel dat "ik" hier binnen ben als "subject", met mijn "subjectieve" gevoelens en gedachten, terwijl de zogenaamde "objectieve" wereld zich buiten mij afspeelt.

Emma is een "ding" geworden tussen andere "dingen" die niet bij haar behoren.

Waar andere mensen een hoofd zien en waar ik in de spiegel een hoofd zie, zie ik precies op die plek, als ik eerlijk en onbevooroordeeld kijk, geen hoofd, en als ik die plek met mijn handen aanraak zijn er in feite geen dingen als een "neus" of "wangen", maar integendeel alleen vage tactiele indrukken. We hebben geleerd die indrukken te interpreteren als "neus" en "wangen". We hebben geleerd ons te identificeren met het beeld dat we in de spiegel zien: "dat meisje daar is wie ik ben." Wie we voor onszelf zijn, zijn we vergeten en we lopen rond in een wereld die buiten ons ligt in plaats van als het weten dat we zijn. We hebben het gevoel dat we iets kwijt zijn en we doen er alles aan om die leegte op te vullen: met geld, relaties, een zoektocht naar verlichting en geluk, wat dan ook.

Er is in feite maar één, ongedeelde ervaring. Er is geen ding (noch een hoofd!) tussen mijn gedachten en het computerscherm dat ik hier waarneem. De ervaring is enkelvoudig. Mijn aandacht kan naar mijn gedachten gaan en even later gaat mijn aandacht weer terug naar het scherm waarop deze woorden verschijnen. Ik heb dan niet het gevoel dat ik een grens overschrijd. Het is één veranderende, stromende gebeurtenis. Het zelfbesef is gewoon iets dat in het moment gebeurt, en even later treedt een ander zintuig op de voorgrond en verdwijnt het zelfbesef naar de achtergrond.

Sommige spirituele tradities streven naar een totale uitroeiing van het zelf, inclusief het gevoel een zelf te zijn ("nirbija samadhi"). Als zoiets al mogelijk is, is het in ieder geval niet wenselijk en waarschijnlijk een volledig desoriënterende, psychotische ervaring of anders uit het zich in een volledig gebrek aan bewustzijn van de omringende wereld.

Maar gelukkig besta ik natuurlijk wel! Niet als iets dat sinds mijn geboorte vastligt en dat mijn onveranderlijke identiteit vormt als levend wezen, als persoon met een vaste naam, als (onsterfelijke) ziel, enzovoort. Maar als een gezichtspunt, als een zelfverwijzing, als een aanduiding van dit lichaam en deze persoonlijkheid in relatie tot andere lichamen en andere aspecten van de wereld waarin ik me bevind. Maar verder ervaar ik mezelf als een continue stroom van veranderende ervaringen.

Ages

Het is waar dat dit lichaam en de herinneringen aan dit lichaam een zekere continuïteit hebben. En er zijn karaktertrekken, misschien wel vastgelegd in het DNA van dit lichaam, die nog steeds hetzelfde zijn. Ik bespeur ook nog steeds een soort basale terughoudendheid in mijn omgang met mensen en een overgevoeligheid voor allerlei indrukken. Ik voel me min of meer hetzelfde als gisteren, maar toch lijk en voel ik nu al helemaal niet meer op de persoon die ik een tijdje geleden was, en nog minder op de persoon die ik was als tiener en als kind. Ik heb andere interesses, andere overtuigingen, andere waarden, een andere muzieksmaak, enzovoort.

In feite is het zelf of "ik" niets meer dan een herkenningspunt, een uniek gezichtspunt. We denken echter dat "ik" veel meer is: het complete verhaal van geboorte tot nu, onder dezelfde naam, als dezelfde persoon. Maar als je goed kijkt, zie je dat "ik" voortdurend verandert.

"Het gebruik van het woord 'ik' lijkt onvermijdelijk. Merk echter op dat het woord 'ik' helemaal niet verwijst naar iets dat vastligt, maar naar een stroom die elke beschrijving tart en nooit kan worden vastgepind of gedwongen om zich op een andere manier te gedragen."

Robert Saltzman, De tienduizend dingen

"Als we denken dat we een bepaald ding met een naam zijn, zien we onszelf als een kurk in een stroom. Wat we ons niet realiseren is dat er alleen maar stroming is. Wat we zien als iets speciaals is vanaf het begin alleen maar beweging, verandering en stroming.... Het is niet zo dat het universum bestaat uit ontelbare objecten in beweging. Er is alleen maar stroming. Niets drijft mee (of kan mee drijven) in de stroming, zoals een kurk in een stroom; niets ontstaat of gaat voorbij. Er is alleen maar stroming."

Steve Hagen (auteur van onder andere Buddhism Plain and Simple)

Naast het gevoel een individu te zijn is er dus ook de identificatie met het lichaam en in het bijzonder het hoofd als zetel van zelf-bewustzijn en afgescheiden zijn van de omgeving.

Het gevoel van individualiteit is een complex psychologisch fenomeen dat zich waarschijnlijk over een lange periode in de menselijke geschiedenis heeft ontwikkeld. Hoewel het moeilijk is om specifieke evolutionaire veranderingen aan te wijzen die geassocieerd worden met dit gevoel, kunnen we wel gefundeerde speculaties maken op basis van wat er bekend is over de menselijke evolutie en sociale ontwikkeling.

De eerste mensen leefden in kleine, hechte groepen waarin samenwerking en sociale banden essentieel waren om te overleven. Deze groepen waren meestal georganiseerd rond verwantschap, waarbij individuen sterke banden hadden met hun familie en directe gemeenschap. In deze context was het gevoel erbij te horen en verbonden te zijn met anderen van vitaal belang voor de groepscohesie en collectieve overleving.

Toen menselijke samenlevingen complexer werden en zich begonnen uit te breiden, ontstonden er nieuwe uitdagingen en kansen. De ontwikkeling van de landbouw, de vestiging van permanente nederzettingen en de vorming van grotere gemeenschappen maakten complexere sociale structuren noodzakelijk. Deze overgang bracht waarschijnlijk veranderingen teweeg in de dynamiek van sociale interacties en het ontstaan van meer diverse rollen en identiteiten binnen samenlevingen.

Met de groei van samenlevingen kan er een geleidelijke verschuiving hebben plaatsgevonden van voornamelijk op verwanten gebaseerde relaties naar bredere sociale netwerken. Naarmate individuen meer interactie hadden met mensen buiten hun directe familiekring, zouden ze steeds vaker individuen met andere perspectieven, interesses en doelen zijn tegengekomen. Dit verbrede sociale landschap kan hebben bijgedragen aan een groeiend bewustzijn van de eigen individualiteit en afgescheidenheid van anderen.

Bovendien speelde de ontwikkeling van taal en het vermogen om abstracte gedachten en ideeën te communiceren een belangrijke rol in de vorming van de menselijke cognitie en zelfbewustzijn. Taal maakte de uitwisseling van informatie, de overdracht van culturele kennis en de vorming van complexe sociale verhalen mogelijk. Het bood individuen een middel om hun gedachten, verlangens en ervaringen uit te drukken, waardoor een gevoel van persoonlijke identiteit en zelfexpressie ontstond.

Het ontstaan van complexe samenlevingen bracht ook hiërarchieën, sociale rollen en arbeidsverdeling met zich mee. Toen individuen gespecialiseerde rollen op zich namen binnen hun gemeenschap, ontwikkelden ze misschien een sterker gevoel van persoonlijke identiteit gekoppeld aan hun specifieke functies. Deze differentiatie van rollen en verantwoordelijkheden kan een gevoel van afgescheidenheid van anderen hebben versterkt. De verdeling van functies in een complexe samenleving zal ook het geven van namen aan mensen hebben bevorderd, evenals het geven van namen aan duidelijke delen van de ervaring van mensen. Dit vergemakkelijkt de communicatie natuurlijk enorm. De schaduwzijde van deze ontwikkeling is het ontstaan van eenzaamheid en vervreemding.